‘EN DUS, ONDER DE DINGEN WAARNAAR WIJ HEBBEN GEKEKEN: WIJ KEKEN NAAR DE LAUWE KERK, EN DAN NAAR DE KERK IN VUUR EN VLAM. DAT IS DE KERK IN VLAMMEN, DE VURIGE KERK. EN WIJ SCHETSTEN, WIJ SCHETSTEN EEN KRACHTIG BEELD VAN PETRUS EN JOHANNES VOOR HET SANHEDRIN. EN WIJ ZAGEN HET VERTROUWEN, DE DAPPERHEID, HET GEZAG, DE ONBEVREESDHEID WAARMEE ZIJ HET WOORD BRACHTEN / VOORGINGEN. EN VAN DAARUIT GINGEN WIJ NU NAAR WAAR DE HEER ZEI DAT ZIJ BLIND WAREN (DE SANHEDRIN). EN WIJ KEKEN NAAR GEESTELIJKE BLINDHEID. EN IK ZEI TEGEN U DAT GEESTELIJKE BLINDHEID EEN TOESTAND, EEN STAAT VAN ZIJN IS WAARBIJ IEMAND GOD NIET KAN ZIEN.